[NÉERLANDAIS] bonsoir, quelqu'un saurait-il m'aider a résoudre cet exercice sur les inverstions svp ? merci d'avance
3) Forme une phrase.
1. week - huis - verhuizen - ga - Volgende - een - naar - ik.
3. drie tweede - de - er - verdieping - Op - zijn - slaapkamers.
4. ze is zenuwachtig - Misschien - nu.
5. manege vrijdag - ik - de - Op - naar - ga.
6. je Dan links de straat - eerste - neem.
7. naar gaat met vriendinnen - zee - haar - Overmorgen - ze.
8. halfnegen we toch - Om - trein - nemen - de.
9. niet - Op we normaal zijn maandag - vrij.
10. ijs - dessert - Vandaag - we als - eten.